MYANMAR (BIRMA) 2010

week 1

week 2

Het Gouden Land

Rangoon

Net voor de landing zien we de machtige Irrawaddy rivier zich als een dikke slang door het landschap van kleine modderige rijstvelden kronkelen. Na een reis van ruim 24 uur wacht een stralende Birmees ons op in de hal van het vliegveld. De onbeschadigde fietsdozen rollen van de bagageband samen met onze vier achtertassen. Bij de paspoortcontrole gaat het vrij snel, als enige buitenlanders komen we uit het vliegtuig. Onze drie illegale dagen die we hier zullen zijn buiten het visum om vullen we gewoon in op het aankomstformulier en hierbij verwachten we de eerste problemen. Maar met een nieuwe glimlach mogen we het land in en er worden geen vragen gesteld. Dit is alvast een zorg minder. Eenmaal buiten worden we meteen herinnerd aan het woord "klamme hitte". Dat woord hebben we de afgelopen dagen veel gehoord in Nederland, maar dat woord past niet bij Nederland, klamme hitte is een woord dat gebruik je als je binnen een paar minuten drijft in je eigen kleren. De donderkoppen zitten aan de lucht, momenteel start hier de regenperiode.

Dit land stond al een tijdje op onze verlanglijst en nu is het zover. De grote gouden Shwedagon Paya (pagode) piept overal tussen de bomen en huizen door. Verwonderd en ook wel dubbel is ons gevoel omdat we weten wat er hier speelt. Al de eerste dag druppelt er informatie binnen, we zullen er niet veel over schrijven, zeker niet tijdens onze reis. We willen niet het risico lopen om mensen hier in gevaar te brengen. We worden gewaarschuwd dat we absoluut niet bij mensen thuis mogen slapen, daar krijgen de mensen veel problemen mee, voor ons heel jammer, als we denken aan India zijn dat de mooiste herinneringen. Tijdens ons eten ergens in een eettent komt er een man binnen en die gaat naast ons aan een tafeltje zitten, hij ziet er goed uit, hij draagt een dure longyi (rok voor mannen) en een zijden blouse, aan zijn arm bungelt een gouden armband. Hij bestelt een glas whisky en rookt een sigaret en kijkt om zich heen, de blik in zijn ogen voelt voor ons niet goed, maar het leven hier in deze eettent gaat gewoon door, wij vragen ons af of dit nou zo'n controleur is.

Om een jetlag te voorkomen gaan we na aankomst in het hotel meteen weer op pad. De fietsriksja mannen liggen onder de bomen, ze hebben de jacht op klanten even gestaakt, het is midden op de dag en je moet er niet aan denken om hier nu met een volgeladen riksja door de hete zon te moeten trappen. We worden al snel aangeklampt door een jongeman die vraagt hoe het met ons gaat, waar we vandaan komen en of we geld willen wisselen, dat laatste is het meest belangrijkste op dit moment waarom we op pad zijn. Ons eigen hotel biedt een te lage wisselkoers en hij biedt een hoge koers, we gaan maar eens met hem mee om te onderhandelen en het geld te bekijken. We komen in een kleine open ruimte met drie krukjes waar een glazen vitrine met wat rommeltjes en een rekenmachine er bovenop ons scheidt van de straat. Ondertussen zijn er drie mannen, twee met een vlotte babbel en nummer drie haalt elders de grote stapel met geld vandaan, we bekijken het geld en willen wel 100 dollar wisselen, maar de mannen willen alleen deze hoge koers bieden bij 300 dollar, maar dat risico is ons te groot, we zijn hier nog maar net en we kennen het geld niet goed genoeg. We bedanken de mannen en gaan op zoek naar hotel Centraal, een duur hotel die ook een goede koers zou bieden en dat klopt, deze koers zit tussen ons hotel en de mannen in en al snel zijn we in het bezit van een grote stapel Kyats. De wandeling naar de Yangon River levert veel gesprekken op onderweg, over van alles en nog wat en over voetbal, Birma is een voetbal minnend land en bijna iedereen heeft de wedstrijd Spanje Nederland gezien. Veel vrouwen en kinderen hebben thanakha op hun gezicht, deels tegen de zon en als een soort make-up. Op iedere paar meter zit straathandel, handel in fruit, kleding, bloemen, allerlei gefrituurde hapjes, pens en gevulde darmen en natuurlijk handel in Chinese kitsch. Verder zit er op ieder straathoek wel een verkoper van betelnoten, er wordt een groen hartvormig blad bestreken met een soort kalk, daarop worden kalkachtige lijm en Indiase tabak gestrooid en daarbovenop komen de gehakte betelnoten, het blad wordt dan dichtgevouwen en dan kun je erop kauwen. Het is een stimulerend middel en de meeste mannen en vrouwen zijn hieraan verslaafd, de straathoeken zijn rood van het spugen van het sap dat vrijkomt na al dat kauwen en de tanden van de mensen ook. Er staan veel oude koloniale panden in de stad die behoorlijk in verval zijn, maar die ooit een bijzondere schoonheid hadden. De hele stad is eigenlijk verpauperd, erg jammer, het is hier wel veel schoner dan in India, maar soms lijkt het er wel veel op. Bij de rivier aangekomen mogen we niet verder, buitenlanders mogen hier niet komen staat er op een bord en als we het toch proberen worden we teruggestuurd. Van de man bij de veerboten mogen we wel bij de rivier kijken. Langs de Sule Paya (kleine pagode) lopen we terug, we hebben niet genoeg energie meer om deze al te bezoeken en we gaan wat eten. Varkensvlees in zoete saus en gebakken rijst, we drinken er een ABC bier bij, een heerlijk koel donkerbruin bier van de tap, we zitten in een klein eethuis dat vol met eters zit, we mogen van de eigenaar ook wel boven zitten omdat daar airco is, maar we vinden het hier beneden gezelliger. En dan zit onze eerste kennismaking met Birma erop en moeten we eerst maar eens een lange nacht gaan slapen.

On the road to Mandalay

In 1890 schreef Rudyard Kipling het mooie gedicht “On the road to Mandalay”. Het is ooit gezongen door Frank Sinatra en vrij recent nog door Robby Williams, ook de Eagles zingen het op hun CD Long Road out of Eden. Als wij om 4.00 uur in de ochtend naar het treinstation fietsen regent het zachtjes, het koelt er niet van af. We gaan op weg naar Mandalay, bij de trein gaat het soepel, de fietsen gaan met een andere trein, met de aparte bagagetrein. Rond 4.30 uur zitten we in de trein en we zijn gesmolten, het sjouwen met de fietsen en al onze tassen kost veel energie in deze hitte. In de trein hebben we twee ruime plaatsen en er hangt een ventilator op iedere drie meter boven ons hoofd, dat zal niet voor niets zijn. Een oude monnik zegent onze coupe langdurig. Klokslag 5.00 uur en geen minuut later vertrekt onze trein naar Mandalay, deze reis zal 15 uur duren over 700 kilometer. Twee militairen doorzoeken met zaklantaarns de trein. De eerste uren rijden we door een delta met rijstvelden soms afgewisseld met jungle. De vette waterbuffels liggen tot aan de oren in de modderpoeltjes. Bij een dorpje stopt de trein en komen er allemaal verkopers de trein in, deze reizen voorlopig mee. We kunnen “verse Nescafé” krijgen, dat wordt voor ons op de grond gemaakt. Van de buren krijgen we er rozijnenbrood bij. Het uitzicht uit de trein is mooi, helaas kunnen we slecht vanuit de trein fotograferen, de trein schommelt vreselijk, maar we raken maar niet uitgekeken. Al die rieten huisjes met die gammele daken en daarboven hangt een zwarte lucht die doordrenkt is van regen, wat zal het vochtig worden in de huisjes als het regent, we vragen ons af hoe een mens hier kan leven.
De zoete zwoele lucht van de durian (de beroemde stinkvrucht) hangt in de hele trein. De durian is erg lekker, het heeft een smaak van rijpe avocado gemengd met verse roomboter,in omringende landen mogen deze vruchten niet in het openbaar vervoer vanwege de stank. Na zo’n 3 uur krijgen we contacten in de trein, ook adressen voor onderweg, altijd handig, maar eigenlijk mogen we onderweg nergens zomaar overnachten. Om het kwartier komt er een jongen langs met een mand gebraden piepkuikens, ze worden steeds malser naar mate de dag vordert. Na ongeveer 5 uur schudden hebben we een derde van de reis erop zitten, we raken zo gewend aan het kraken en piepen en schudden dat we zelfs af en toe in slaap dommelen, van de geur van de durian en de kippetjes die steeds weer langs komen worden we dan weer wakker. Het landschap is veranderd, overal zien we dorpen, de daken van deze huizen zijn van een betere kwaliteit, de huizen zijn ook groter. De grote delta met de eenzame arme rijstboeren ligt achter ons, alhoewel overal tussen de dorpjes door zijn er weer moerassen met rijstvelden en rieten huisjes. Die rijstvelden geven mij nog steeds het heerlijke gevoel van orde, net zoals in Laos de rechte lijnen van de velden zijn prachtig om te zien, de chaos van de jungle maakt me onrustig. We willen wel uit de trein springen om te fotograferen, maar helaas moeten we de meeste beelden in ons hoofd bewaren. De pasgeplante rijst heeft bij het eerste daglicht een tere kleur groen, die niet echt lijkt, de kleur is groener dan groen, nog net niet geel.
De illegale houtkap van teak gaat hier gewoon door, we zien al die houtzagerijen vanuit de trein. Van onze grote reis door Thailand weten dat er iedere nacht diverse vrachtauto’s vol verboden teak de grens over gaan. De opbrengst hiervan gaat naar “de club”, net zoals de opbrengst van opium.
We komen door de nieuwe hoofdstad, deze heet Naypyidaw (Koninklijke hoofdstad) kosten 250 miljoen dollar, ook dit is door de club bedacht. Iemand in de trein wijst ons er fluisterend op, de persoon vertelt nog steeds fluisterend dat hier de jungle voor is platgeslagen. Ook zijn alle wegen hier nieuw en breed met prachtig asfalt. Er staan massa’s nieuwe huizen, allemaal onbewoond, horen we van een ander iemand, het volk kan deze huizen niet betalen, maar de club heeft er veel aan verdiend. Er zijn diverse huizen bij die helemaal van teakhout zijn. Dat dit hier allemaal niet klopt hoef je zelfs niet uit de boeken te halen, dat kun je zo wel zien. Na deze nieuwe stad krijgen we lange tijd niets, alleen mooi landschap en daarna krijgen we weer gewone dorpen met rieten huizen en veel bedrijvigheid. Het landschap wordt heuvelachtig met grote bergen op de achtergrond. Zelfs het afval in de trein is handel, de half leeg gegeten bakjes rijst worden door een familie die in de trein is gesprongen opgehaald en leeggegeten. Het afval wordt ter plekke gescheiden in de ruimtes tussen de treinstellen in, levensgevaarlijk, met kapotte flappen worden de gaten overbrugd, ook jonge kinderen van deze opruimfamilies lopen hier regelmatig overheen. Een klein meisje verkoopt verfrissingdoekjes, meer luxe kunnen  we ons momenteel niet wensen, opeens ruiken we voor even weer fris. De ventilatoren zijn twee uur geleden alweer gestopt, ze zijn maar heel even aangeweest, de fietsteller van Han geeft 32° aan, de waterdruppels van condens hangen aan het plafond. Twee jongens met een Buddha, rinkelende bellen en brandende wierookstokjes komen de trein maar weer eens zegenen. Betelnoten verkopers zijn er genoeg in de trein, ze zijn een goede klant van hun eigen handel, met bolle wangen volgepropt met betelnoten en met rode tanden en rood doorlopen ogen proberen ze al kauwend hun handel te slijten. We kopen een zak vers geschilde mango en we krijgen er een zakje bijgeleverd, een mix van gehakte gedroogde peper, zout en gehakte gedroogde kruimels tabak, het smaakt bijzonder samen. Het zal ook wel weer stimulerend zijn. Er wordt veel gerookt, gedronken en gekauwd in Birma en dat kunnen we best begrijpen, misschien toch een manier om het hier wat beter vol te houden.
Vijftien en een half uur later stappen we in Mandalay uit de trein, er liggen hier duizenden mensen op de perrons die allemaal wachten op vertrekkende treinen, we weten niet wat we zien. Binnen 10 minuten hebben we onze fietsen die ongeschonden uit de bagagetrein zijn gekomen en onder een escorte van jonge jongens vertrekken we in het donker vanuit het station in Mandalay op zoek naar het hotel. Het wordt weer rustig in ons hoofd, het schudden en het kedang dang deng en kraak, schaaf, piep, schuur is over. Het Mandalay City hotel is chique, het heeft een heerlijke warme douche en dat is zeer welkom na zo’n lange hete treinreis.

Sagaing

De regen van de afgelopen nacht heeft de zinderende hitte wat verdreven. Het regent nog zachtjes, we gaan op pad, het is onze eerste fietsdag. In Amarapura struikelen we over de pagodes, we stallen onze fietsen en hullen ons in de doeken die gemakkelijk over onze fietsbroeken gaan, we bezoeken o.a. de blauwe Pakto Dawgyi, gebouwd in 1820 door Koning Bayidaw, kitscherig blauw. Alleen Han mag er bovenop, “ladies not allowed”. Over de modderige wegen fietsen we verder richting de beroemde U-bein bridge (de teakhouten brug over het Taungtaman meer) en daar eten we onze eerste noedelsoep in Birma. Het is nog even wennen dat we nu echt in Birma fietsen, dit eerste stuk heeft een hoog India gehalte. Als we langs de Irrawaddy rivier fietsen is de armoede schrijnend, als ik ballonnen uit wil delen heb ik in korte tijd honderden kinderen om me heen, ik ben meteen door alle ballonnen heen. De vele Chinese weverijen tikken van de bedrijvigheid, we worden uitgenodigd om te fotograferen. Vanaf de grote brug over de Irrawaddy zien we Sagaing liggen met zijn 500 pagodes.

Op weg naar Monywa

Het is droog en 27 ° als we in de vroege ochtend vertrekken, het voelt voor ons als heerlijk fris. Na ongeveer 10 kilometer bezoeken we de Kaungh Mudaw Paya. Dit is een lichtblauw witte pagode in de vorm van een borst, 45 meter hoog. Hij is gemoduleerd naar de Mahaceti stupa in Sri Lanka, een plaatselijke grap zegt dat de koning twijfelde over hoe de stupa vorm te geven, en zijn koningin moe van zijn besluiteloosheid trok toen haar blouse open en zei: “maak het maar zo", en ze wees naar haar borst. De stupa werd gebouwd in 1630. Rondom de stupa zijn 120 nats (animistische geesten) in nissen geplaatst. Het ziet er indrukwekkend uit, de binnenkant is rijkelijk versierd met blauw/groene spiegels. Na deze vroege tussenstop wordt het buffelen over het Birmese asfalt, de weg is slecht en de temperatuur loopt op tot 37 °. De bananen die we op de markt kopen voor ons ontbijt gaan per tros en daar zitten er wel 20 aan, ze verkopen hier geen bananen per stuk, gelukkig hebben we nog wat ruimte in onze achtertas. Als we na 60 kilometer stoppen in een klein dorpje en soep bestellen krijgen we er ook allebei een groot bord goed gevulde mie bij, heerlijk daar knappen fietsers van op. Net als we er allebei bij 80 kilometer helemaal door zitten begint de mie te werken en het geeft ons nieuwe energie voor de laatste 35 kilometer.
Monywa aan de Chindwin rivier is een redelijke stad waar veel handel wordt gedreven met India.

Monywa

De rustdag bestaat uit een bezoek aan Thanboddhay Paya en aan de Bodhi Tataung (de grote Buddha, 129 meter hoog). Rond 9.00 uur starten we met 35°, de enorme regen van de afgelopen nacht heeft nu niet voor verkoeling gezorgd. Honderden monniken lopen door de stad, ze moeten bedelen om voedsel, dat moet iedere ochtend, het is een enorm lange stoet.

Het “welkom to my country, oké,oké,oké, bravo, very good en het applaus” doet ons vergeten dat we hier in zo’n beladen geboycot land zijn. De wegwerkers, mannen en vrouwen hebben het onmenselijk zwaar. We vragen ons steeds af wat het volk opschiet met de zware boycot, het duurt al zo lang en alleen het volk wordt er door getroffen, niet de club. Het bezoek aan Thanboddhay Paya is van een hoog Efteling gehalte, alles is sprookjesachtig. Voor ons is het Bhuddisme wel een geloof, het verafgoden van de Bhudda is niet normaal meer en ook hier wordt onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen en als het alleen maar een levenswijze is hoeft er geen onderscheid te worden gemaakt. In de tempel spreken we mensen die ons bedanken dat we hier zijn, op een plek uit het zicht wordt er met ons gesproken en gelachen. Wat later aan de andere kant van de tempel wil de bewaker van de tempel met Han op de foto en als hij die foto ziet ligt hij dubbel van het lachen, het ziet er allemaal zo onschuldig uit. We weten soms niet meer wat we er van moeten denken.
Rond 14.00 uur is het 42 ° en we besluiten om even te pauzeren. Zelfs in de schaduw is de lucht zo heet dat je hem voelt branden in je longen. Je zult ons in Nederland nooit meer horen over klamme hitte. We stoppen bij een sober eethuis en proberen wat te bestellen, maar dat valt niet mee, water lukt nog wel. De jongste zoon van het huis is slim en hij neemt mij mee naar de keuken, tilt wat deksels op en zo kan ik bestellen, hij heeft er veel lol in. We krijgen rijst met pinda’s en daarbij koolbladeren, komkommerparten, spinazie, wortels, groene pepers en gekookte aubergine. Deze bijgerechten moeten we dopen in een kommetje met zoute soja, dat leert de jongste zoon ons ook. En als we dan eenmaal beginnen aan de maaltijd die met stokjes wordt gegeten (gelukkig hebben we dit in Korea al geoefend) wordt er alleen nog maar naar ons gekeken. Er zijn ondertussen ook wat buren aangeschoven om die rare buitenlanders te aanschouwen. Er is ook nog een oudere zoon en hij vraagt, nadat hij de kat uit de boom heeft gekeken of hij de tv mag aanzetten. Hij laat via een recorder een DVD draaien met "sailing" van Rod Stewart:
I am sailing, I am sailing, home again, I am sailing, stop my waters to be hear you, to be free. I am flying,  I am flying like a bird cross the sky I am flying passing light, I am flying clouds to be whit you, to be free. Can you hear my, can you hear my!!!
De oudere zoon neuriet mee en wij zingen de tekst zachtjes mee, de oudere zoon zegt dat dit zijn favoriete lied is en we moeten er even van slikken. Heftig land toch wel, steeds weer die confrontatie met die vrijheid. Leven onder een militair bewind beschadigt mensen, elke dictatuur streeft er naar om de bevolking monddood te maken.
We fietsen verder door de velden die mooi zijn omgeploegd, de lucht wordt zwaarder en zwaarder, er zal zoals iedere avond weer regen komen. Gelukkig is deze rondtoer maar ongeveer 40 kilometer, want onze billen moeten nog wat herstellen van het gebeuk van gisteren en morgen komt er weer een tocht van boven de honderd.

Pakokku

De hitte is vandaag meedogenloos, de weg is slecht, en al vroeg zit de temperatuur boven de 45° en Han raakt door de hitte bevangen. Hoe hij onderweg zijn hoofd ook koelt, het helpt niet meer. De zware tegenwind die we de hele dag al hebben doet ook geen goed, om 14.00 uur hebben we er na uren zwoegen nog maar 60 kilometer opzitten. Het landschap onderweg is prachtig, woestijnachtig en kurkdroog, voor de boeren veel te droog, er is geen spoor te zien van alle regen van de afgelopen dagen, het mag wel weken regenen voordat de grond hier verzadigd is. We hebben al veel over deze hitte gelezen en we kunnen er redelijk tegen, maar dit is nog een tandje meer. Bij een meloenenkraam stoppen we om meloen te eten, we mogen niet betalen en krijgen nog een gesneden meloen mee. Voor de reis hebben we in Nederland een stapel foto’s van onszelf met onze fietsen laten afdrukken en die doen wonderen, dat is de enige manier waarmee je hier mensen kunt bedanken, van geld willen ze niet weten. We stoppen na 60 kilometer bij een restaurant en nemen cola en zoute soep, maar Han stort steeds verder in. Met hulp van het boekje Point it (een plaatjes boekje) en het vriendelijke meisje van het restaurant probeer ik een truck te regelen naar het hotel waar we naar toe willen, het is nog een dikke 40 kilometer verder en dat gaat Han met de fiets niet halen vandaag. Na wat heen en weer bellen door het meisje lijkt het te gaan lukken. Je hoeft dus de taal niet te spreken om hulp te krijgen. Han wordt tijdens het wachten in een gekoelde ruimte op een matje gelegd om bij te komen, zelf heb ik dit een keer in Laos gehad en het voelt altijd het meest beroerd dat de ander dan ook niet meer kan fietsen. Na een uur komt de truck en deze rijdt ons in drie kwartier naar het hotel in Pakokku.
Tegen de avond als Han weer wat is bijgekomen gaan we Birmees eten, de smaak is even wennen, het is erg doorgekookt, veel rijst met bijgerechten en als toetje zoete ananas, brokken palmsuiker en zoete pinda’s geroosterd met sesamzaad. De gedroogde visjes, ook een bijgerecht eet je met kop en staart, de kop is goed voor de hersens zeggen ze hier en daar kun je er natuurlijk niet genoeg van hebben.

Pakokku naar de boot

De weg naar en bij de boot levert het nodige fotowerk op. Bij de boten aangekomen worden we al snel besprongen door een bijdehante jongedame die wel handel ziet in die vreemde buitenlandse snuiters. Eerst maar een boot regelen en vooral proberen zelf de regie te houden. Er zijn stalletjes met Nescafé en gebakken broodjes, een goed ontbijt, net wat we nodig hebben. De jongedame wijkt niet van onze zijde en neemt ons mee naar een buitenwijk omdat we toch nog twee uur moeten wachten, maar dit is eigenlijk verboden gebied voor buitenlanders en door streng kijkende controleurs worden we geregistreerd, onze namen en visumnummers worden opgeschreven. Ondertussen ben ik al opgemaakt met thanaka dat verkoelend werkt op mijn wangen. Het wordt voor onze neus gemaakt door hout en water over een steen te wrijven.
Tijdens het wachten in de boot springt er een man aan boord, hij doceert natuurkunde aan de universiteit en wil met ons praten en hij vertelt, hij zegt dat we meer mensen naar  Birma moeten sturen  en er over moeten schrijven in ons land, de boycot werkt niet en treft de verkeerde mensen. Bij alles wat we zien denken wij ook dat het zo is, maar ook wij kunnen hier niet in de toekomst kijken. Opeens begint de man over de schoonheid van Bagan te praten, er zal wel een reden voor zijn en dan is hij plotseling weg, net zo snel en onzichtbaar als hij is gekomen.
De tocht over de machtige Irrawaddy rivier duurt anderhalf uur en dan zijn we in Bagan. We moeten snel handelen want iedereen begint als hulp aan onze fietsen en tassen te trekken en dat is nooit handig, bij al die goedbedoelde hulp sneuvelt er meestal iets. En dan staan we aan wal in Bagan.